Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Zij zullen hun zilver op de straten [63]werpen, en hun goud zal tot [64]onreinigheid zijn; hun zilver en hun goud zal hen niet kunnen uithelpen ten [65]dage der verbolgenheid des HEEREN; hun [66]ziel zullen zij niet verzadigen, en hun ingewanden zullen zij niet vullen; want [67]het zal de [68]aanstoot hunner ongerechtigheid zijn. 63. Te weten omdat het hun een beletsel mocht worden in de vlucht, of omdat ze wanhopen zouden van hetzelve langer te zullen kunnen bezitten. 64. Dat is, hetwelk zij niet meer zullen achten dan hetgeen naar de wet onrein is en waarvan men zich moest afscheiden en afzonderen. Hebreeuws, afzondering. Zie van die woord 2 Kron.29:5. 65. Dat is, als God de Joden door een rechtvaardige gramschap zeer zwaarlijk straffen zal. 66. Het woord ziel is hier genomen voor den lust en de begeerte tot de spijs. Deze wordt gezegd niet verzadigd te zijn, door gebrek van leeftocht, die ook den allerrijksten overkomen zou. De manier van spreken is ook Jer.31:25. 67. Te weten goud en zilver. 68. Dat is, de aanleiding en oorzaak van hun val en ondergang, omdat zij het kwalijk gekregen en kwalijk gebruikt zullen hebben, en voornamelijk om daarmede hunne afgoden te vereren, onder hfdst.16 vs.17. Zie van het woord aanstoot ook onder hfdst.21 vs.15, en de aantekening.